maandag 12 maart 2018

Greetje Kruidhof Wisselplaats

Greetje Kruidhof Wisselplaats

Waar je thuishoort


Greetje Kruidhof is in 1971 geboren in Papoea (Indonesië) waar haar vader zendeling/dominee was, midden in de rimboe, op een plek waar de mensen nog in het stenen tijdperk leven. Toen Greetje negen jaar was, verhuisde zij met ouders, zussen en een broer naar Nederland, verbaasd dat er altijd licht was als je op een knopje drukte. De bakker had veel soorten brood. De mensen leefden vooral binnen, in hun huizen. In Nederland woonde ze op veel plekken, ging naar verschillende scholen. Na haar studie werd ze opgenomen in een psychiatrische kliniek. In haar debuutbundel Wisselplaats staat een reeks gedichten die daarover gaat: ‘Inkijkexemplaar’. Zij studeerde aan een hbo-opleiding voor boekhandel en uitgeverij en werd redacteur. In Amsterdam voelt ze zich eindelijk thuis, omdat er zo veel verschillende mensen wonen. Ze heeft altijd geschreven, maar volgde de Schrijversvakschool toen ze het idee had haar leven onder controle te hebben en ze de tijd had om zich in het schrijven verder te bekwamen.
Zij publiceerde gedichten in Liter, Kluger Hans en Op ruwe planken.

Knikmeisje

Het lijkt me zo koud zonder jou in mijn lijf.
Mijn hoofd is jouw echoput, wat als er niemand meer schreeuwt?
Je riep me toen we schaduw vonden als nacht
zo zwart dat we onze ogen sloten toen we er liepen

wat als je niet helpt om al het donker op de kaart te tekenen,
de bomen, de kinderen?

De school bond ons aan elkaar.
De meester die meisjes sloeg en de jongens die keken,
je kietelde me van binnen als de man naar me wees
en je leerde me lachen,

buikkrampend lachen tot ik naar huis mocht
voor een schone onderbroek.

Moederbazig met de gordijnen nog dichter
steel je steeds meer lijf, parasiet van me,
vriendin. Ik wil andere mensen zien dan op tv, slapen
zonder dromen, niet meer horen hoe je fluistert

dat je bloemen kunt laten groeien op de muur
de lamp een zonnetje is zonder schaduw.

Kan ik anders dan knikmeisje zijn, kan jij bestaan
zonder huid, wat als de dagen blijven steken
in die eerste tekening: de zon een harde gele bol met stekels,
een meisjeskind dat altijd buiten speelt

alleen met het bos achter haar, dat hek met zwarte poorten
zoveel poorten die ’s nachts open kunnen gaan.

=


Mijn probleem met de titel was dat ‘Knikmeisje’ via Google leidde tot allerlei pornosites. Dat leek me vreemd.

G.K.: ’Ach wat jammer. Ik heb het woord zelf bedacht. Het staat niet in Van Dale. Mijn redacteur heeft dit ook niet gezien.’

‘Knikmeisje’ is iemand die ja knikt, iemand die aardig gevonden wil zijn, die meegaand is.
Bij de eerste regel dacht ik aan moederschap, maar de derde strofe maakt die lezing onmogelijk. Je moet het lezen als een ego en een alter-ego.

‘Ja, de innerlijke stem.
Het gaat over het gevecht tussen twee ego’s, maar ook over de vraag: wat gebeurt er als je een ego los laat? Blijft dat bestaan? Kan het bestaan zonder lijf? Wat betekent loslaten voor je ontwikkeling? Als je samen opgegroeid bent en je laat een ego los, raak je dan je groei kwijt of niet? Wat is van jou? Wat is van haar? Ben je weer terug bij af, bij die eerste kindertekening, door een ego los te laten? Dat zijn vragen voor mij.
Ik weet niet of een mens antwoord krijgt op deze vragen. Je bent gevormd, maar je bent gevormd door heel veel dingen en door heel veel mensen. Kun je dat uit elkaar halen? Dat is wat ik geprobeerd heb uit te zoeken. Ik weet vrij weinig over mezelf. Ja, ik weet natuurlijk ongeveer wie ik ben en hoe ik ergens kom, maar hoe werken dingen, hoe werkt de wereld, hoe werkt je geest? Je kunt de vragen aan iemand anders stellen, maar die kent ook alleen maar de buitenkant of het kleine stukje dat hij geleerd heeft in zijn leven. Ik heb veel moeten nadenken over mijn leven, over wie ik ben, en daar heb ik vragen over. Wat gebeurt er als je delen van jezelf loslaat?’

Is de poëzie een middel om daarachter te komen?

‘Voor mij wel. Vroeger schreef ik alleen als de dingen heel hoog zaten, maar schrijven was toen meer als het schrijven in een dagboek, ik stopte als ik gespuid had. Ik kreeg steeds meer de behoefte om verder te gaan. Want als ik doorschrijf, kom ik uiteindelijk meer te weten. Het gedicht vertelt me dingen. Ik weet niet of het gedicht de waarheid spreekt, maar ik kom wel een stapje verder. Met elk gedicht kom ik een stapje verder.
Ik schrijf op dit moment over mijn leven waarbij ik probeer niet na te denken over lezers, maar gewoon te schrijven. Dat helpt. Dan kom ik vanzelf op dingen die nog wrikken. Vandaaruit probeer ik weer een gedicht te schrijven.’

Wat heb je op de Schrijversvakschool geleerd?

‘Van verschillende mensen die zelf schrijven en publiceren kreeg ik manieren aangereikt om te schrijven. Ik heb vooral geleerd ook te schrijven als ik niet hoef te spuien, dat schrijven een vak is. Dat woorden stenen zijn en dat je er een huis van kunt bouwen. Dat wist ik niet en dat vind ik wel heel leuk. Daarnaast hebben ze me een beetje geleerd wat er te lezen is. Ik vind nog steeds dat ik te weinig gelezen heb. Ik ben iemand die heel gauw vol zit. Ik kan geen bundel achter elkaar lezen; na drie gedichten moet ik stoppen. Elke dag een paar gedichten, meer red ik niet. Ik hoor vaak dat mensen hele bundels achter elkaar lezen, dat zou ik ook wel willen.
Woorden zijn zo stevig. Het duurt zo lang voor je ze eigen hebt gemaakt, voor je de essentie ervan ziet.
Mijn moeder had een kast met poëzie. Toen ik vijftien was, las ik Achterberg. Ik snapte er helemaal niks van, maar ik voelde wel iets. Hoe kan dat? Het fascineert me en zo wil ik de taal gebruiken, dat je iets overbrengt zonder het te hoeven snappen.’

Vind je dat een gedicht betekenis moet hebben? Of gaat het om muziek, sfeer?

‘Ik merk dat er in mijn hoofd iets zit dat zegt: je moet het snappen, maar ik vind het fijner als ik dat los kan laten. En dat loslaten lukt me alleen door iets heel vaak te lezen.’

Je schrijft eenvoudige taal. Je houdt niet van ‘roombotervette’ metaforen.

‘Nee, maar kijk naar Marieke Rijneveld. Haar gedichten zitten vol metaforen. Ik vind dat heel mooi. Ik kijk ernaar en denk ‘wauw’, maar ja, ik ben anders.’

Terug naar het gedicht. Wie schreeuwt er in de tweede regel?

‘Jij. ‘schaduw als nacht’. Voor mij was het oerwoud heel erg onveilig. Zeker in de nacht, als de dieren uit het bos kwamen om eten te zoeken.
Ik houd van oude Nederlandse schrijvers als P.A. Daum, maar ook van Doris Lessing. Zij schreef over Afrika, over de wetenschap dat je in een land bent waar je niet hoort. Alles om je heen, mensen, bomen, vogels, alles schreeuwt in je gezicht: jij hoort hier niet, wat doe je hier? In Papoea werd dit gevoel versterkt door de bedreigingen. Mensen vielen elkaar aan, het was echt eten of gegeten worden. Ik zag altijd mannen lopen met pijl en boog en had gezien wat die pijlen aan konden richten. Soms zaten we opgesloten in ons dorp terwijl alle andere mensen naar het bos gevlucht waren. Wij wisten niks van het bos, alleen dat we daar niet zouden overleven. Ik zag wat dieren doen met mensen, de wilde varkens bijvoorbeeld met hun slagtanden. En de bomen waren ook bedreigend. Achter elke struik kon iemand zitten die je kwaad wilde doen.’

In de volgende strofe maak je een sprong in de tijd. Het alter-ego is er nog. De strofen bestaan uit vier of twee regels. Dat doe je welbewust?

‘Ja, maar als het echt niet lukt, doe ik het niet.
Ik heb geen eindrijm. Soms zeggen mensen: je gedichten zijn net verhaaltjes. Ze verwachten rijm en metaforen. Ik denk niet dat een gedicht dat altijd nodig heeft. De enjambementen zijn er niet voor niets. Lange regels en korte regels.’

Moederbazig?
‘Het alter-ego speelt soms de baas. Ze wil me ook binnenhouden. Ze is parasiet en vriendin. Het is liefde en haat. Binnen is het veilig. Zij wil bloemen laten groeien op de muur, dan hoef je niet naar buiten. Wijst op de zon zonder schaduwen. De zwarte poorten? Het bos, het leven, de dreiging van een nachtmerrie.’

===




Geen opmerkingen:

Een reactie posten