maandag 12 maart 2018

Anna Enquist Vergeet het niet

 Vergeet het niet

Anna Enquist publiceerde Een tuin in de winter, herinneringen aan Gerrit Kouwenaar.
Begin jaren negentig ontmoetten zij elkaar op Poetry International in Rotterdam. Enquist was kort daarvoor als dichter gedebuteerd met de bundel Soldatenliederen, die later in die week bekroond werd met de Buddingh’-prijs.
De ontmoeting was het begin van een lange vriendschap. Anna en haar man bezochten bijna elk jaar  het echtpaar Kouwenaar in Zuid-Frankrijk, in het vakantiehuis met uitzicht op de Franse Alpen en bij helder weer op de Pyreneeën.
In het boekje staan enkele gedichten van haar, naast vele van Kouwenaar. Het eerste is:

Buitentijd

Dit is dichters boomgaard. Buiten
het kwadraat van stoelen glijden
zwijnen en slangen. Op tafel
lezen wij het eetbare: de nacht
is een vangzeil voor voedzame
woorden, de korst van het brood.

Dieren en dingen dragen eenvoudige
jongensnamen. Boven ons hangt
de zilveren maan, de valbijl.
 
Als het gedicht in een bundel staat, is het misschien moeilijker voor de lezer. Nu staat het ingekaderd in herinneringen. Jullie zitten op het terras en Gerrit is bezig met een vleesrooster en braadt met veel gespetter eendenbouten. De eendendijen noemt hij Wim en Henk.
‘Zwijnen en slangen’ lijkt niet positief.

A.E.: ‘Het kwadraat van stoelen heeft wel iets gezelligs. Je zit met vier mensen bij elkaar. En ja, het is buiten, er is een boomgaard en dan heb je in Frankrijk kans op wilde zwijnen en slangen.’

Het ‘eetbare’: dat is een Kouwenaarachtig idioom.

‘Kouwenaar heeft het heel vaak over eten. Zo lang je eet kan je ook dichter zijn en schrijver.’

‘Lezen’ betekent ook verzamelen.

‘Je zou ook kunnen denken: lezen wat je geschreven hebt. De dichters buigen zich over de vraag wat er eetbaar is, waar je over kunt schrijven. Je kunt het verzamelen. Je kunt ook met elkaar lezen wat er verzameld is. Je kunt overleggen, voorlezen. Dat gebeurde ook daar.
De nacht heeft hier iets veiligs. ‘nacht is een vangzeil’. Als het donker is en je hebt wat gedronken, dan durf je ook meer te zeggen.
‘voedzame woorden’: waar je iets mee kan.’

‘eenvoudige jongensnamen’: dat is voor de lezer zonder het verhaal niet gemakkelijk. 

‘Misschien is het minder ingewikkeld dan het lijkt. Je kunt de dingen op een eenvoudige, simpele manier benoemen. Er is ontspanning in die boomgaard, zo dat je vrijelijk met elkaar praat, waar je mee bezig bent en wat je heel graag wil schrijven. Je hoeft je er niet voor te generen. Het mag eenvoudig en simpel zijn. Het uitwerken en ingewikkeld doen komt morgen wel weer bij daglicht.
De dieren grijpen terug op die zwijnen en slangen. Maak het niet ingewikkelder dan het is.’

‘De zilveren maan, de valbijl.’ Dan is het gebeurd.

‘Bij die zilveren maan kun je nog denken: lekker, maar dan komma: de valbijl. Het zal afgelopen zijn.  Als je ontzettend gezellig en prettig met elkaar aan het vertieren bent, denk je in je achterhoofd: eens zal het afgelopen zijn. Het gaat om een gesprek tussen Kouwenaar en mij. Hij was natuurlijk wel twintig jaar ouder dan ik. Dus ik dacht daar wel eens aan. Wanneer houdt dit op? Paula leefde nog. Het is een heel vroeg gedicht en ook een heel konkreet gedicht.’

Jullie hadden een heel andere poëtica.

‘Totaal anders.’

Ik heb het een beetje meegemaakt, die ontmoeting tussen Kouwenaar en jou bij Poetry en later hoorde ik van hem: ‘Anna Enquist, dat is een goede dichter!’ Ik was verbaasd, omdat hij zo anders schreef. Zeker in die periode, want later werd hij veel meer anekdotisch.
‘We groeiden naar elkaar toe. Ik werd wat geacheveerder toen ik eenmaal over de euforie van dat debuut heen was en Gerrit werd een beetje toegankelijker.
Het ging meer over zijn eigen leven. Dat was al eerder zo, maar dan op een ingewikkelde manier.’

Het eerste gedicht van hem over een brand en zijn vader die journalist was. Dat was op zijn geboortedag. Later ging het meer om de taal en niet om de anekdote. Jij betwijfelde dat.

‘Ik geloofde er eigenlijk niets van. Hoe kan het ook anders? Je kunt toch alleen maar schrijven over wat je ergens raakt, iets wat een gevoel oproept. Hij moest niet veel van dat gevoel hebben, maar het was wel de waarde van zo’n gedicht. Hij maakte er een heel verhaal van: je moet in taal een bouwwerk maken en dat correspondeert dan met het leven, maar het valt nooit helemaal samen.’

Hij viel op jou, toen bij Poetry? Dat had denk ik vooral te maken met jouw persoonlijkheid en je voorkomen, je jeugd.
‘Nou zo jong was ik ook weer niet. Ik was toch ook al halverwege de veertig. Ik denk vooral dat we elkaar goed aanvoelden; snel grapjes konden maken. Hij was een aardige man. Hij hield op een kinderlijke manier van gezelligheid. Het werd een vriendschap, een kwart eeuw. En ook met zijn vieren, met Paula en mijn man.

Jullie spraken met elkaar over poëzie.

‘In het begin heb ik heel veel geleerd van Gerrit, met name over de indeling van zo’n gedicht. Ik schreef in het begin van die hele klonten en dan een witregel en dan een contra-klont, zal ik maar zeggen. Hij heeft me geleerd hoe je dat op kan delen: stukje van drie regeltje of twee, hoe je witregels gebruiken kan. Dat waren technische foefjes. Hij raadde mij het boek aan van Brouwers, Het juiste woord. Hij zei dat hij niet zonder kon. Ik meteen naar de boekhandel. Prachtig! Bladeren in een woordenboek is ook heel leuk en nuttig.’

Jij was musicus en psycholoog en therapeut. Je koos niet voor de poëzie. Koos de poëzie jou?

‘Dat had met het afscheid van de muziek te maken. Ik heb een aantal jaren na het conservatorium het niveau bij proberen te houden, maar dat kost je twee en half uur per dag en die had ik op een gegeven moment niet meer. Ik was in opleiding voor psycho-analyticus en ik had jonge kinderen en een baan. Ik kon er niet tegen om mezelf achteruit te horen gaan. Toen heb ik besloten dat de piano dicht ging. Ik heb mijn hele leven twee dingen naast elkaar gedaan zonder echt een keuze te maken. Dat vond ik infantiel. Daar wilde ik vanaf. Ik moet één ding doen als een volwassen mens. Dicht die piano, maar daar werd ik depressief van. Ik kon niet slapen en zat ’s nachts op mijn werkkamer te schrijven en dat leek al heel snel op een gedicht en toen ging ik daar plezier in krijgen. Ik las altijd al veel, ook gedichten. Ik was een geoefend lezer, maar ik wist niks van taaltheorie en poëtica’s. Daar had ik wel last van bij het samenstellen van de bloemlezing van Kouwenaars gedichten (Van woorden gemaakt) maar ik besloot om gewoon mijn smaak te volgen.
( ‘Geen literair-kritisch verantwoorde bloemlezing waarin alle aspecten van het werk aan de orde komen maar een persoonlijke selectie, gedreven door de vraag hoe Gerrit eigenlijk was en wat hij met zijn werk wilde,’ schrijft ze in haar inleiding.)

In het gedicht ‘Een plaats’ staat: ‘Vergeet het niet, niet het knipselwerk/ van de reling, het volmaakte vierkant, / het blauwste uur – vergeet het niet.’

‘Na de dood van Herman de Coninck in Lissabon zijn Gerrit en ik er met zijn tweeën op uitgegaan om even verlost te zijn en samen te praten. We zaten de hele middag bij een klooster en de wolken  trokken met een rotvaart over, ‘woest’. Er was daar een veiligheid, voor zo lang als het duurde: ’pen, / klok en stokvis’; het schrijven, de tijd die je nog toegemeten is, het eten in Portugal.

Het woord ‘woest’ is kenmerkend voor jouw gedichten.

Ja. Ik doe het niet expres hoor. Het komt vanzelf, maar het maakt je ook razend dat de tijd beperkt is en dat je zo maar dood neer kunt vallen. De achterblijvers worden in de steek gelaten. Dat roept na verdriet ook een enorme agressie op.’

Maar vergeet het andere niet.

‘Dat klooster was mooi en het zitten daar bij ‘het knipselwerk / van de reling, het volmaakte vierkant, / het blauwste uur – vergeet het niet.’ Droomuur, eind van de middag, de blauwe lucht met de wolken. Dat is waarom je schrijft. Je mag het niet vergeten.

In je verjaarsgedicht voor Gerrit is de dreiging van de dood ook aanwezig.

‘Het staat tegenover het vitale: het van rotsblokken af springen, wat we in Frankrijk deden. Er is de redding van de poezie: ‘vlijtig meten in regels. / met timmermansoog, daarover spreken.’ Je moet schrijven over wat je  overkomt.
Een wat ouder gedicht is:

Een zaterdagmiddag op de Lijnbaan

‘Tachtig, en ineens zijn vrouw dood, alleen
achtergebleven, zo gaat dat.’ Guur waait
het door de vleesloze straat waar geen hond
woont. Ogen in ogen. Wachten op een woord,
op de gedekte tafel, palaver, zomer straks
zomer, de zuivere wijn, op mosselen
die men uitdraagt in hun laatste hemd.

IJzig liedje van de bazuin. Wachten tot die
met de stofjas en zwarte oogkas je pakt,
met ivoren prachthand je hart verlamt
wakken hakt in je brein met kracht en
je wacht en blijft achter hij komt niet,
hij komt niet, alleen hij komt.

De tegenstelling tussen de zachte a’s en de ij in ‘brein’en ‘blijft’ en ‘hij’ (3 maal).


‘Dat heb ik van Frans Budé geleerd, met wie ik in Duitsland optrad.
Het is een heel konkreet gedicht. We moesten voorlezen in Rotterdam en we hadden wat tijd over. We hadden alletwee een beetje honger en toen zijn we van die gegratineerde mosselen gaan eten. Gerrit vertelde over een vriend die ineens zijn vrouw was verloren.

Heb je het idee dat je voortleeft in de poëzie?


Daar maak ik me geen illusies over. Als je eenmaal dood bent, is het snel met je gedaan als schrijver, tegenwoordig. Je merkt het al als je een tijdje niet gepubliceerd hebt. Dan ben je al half vergeten. Tenzij je een hele grote bent. Als je in schoolboeken staat. Voor zover kinderen nog poëzie-onderwijs krijgen.


In het afscheidsgedicht, waarmee het boekje bijna eindigt, schrijf je:


Maar die zomeravond, uitzicht op blauwe
bergen en jij met het glas: ‘Viva!’ - dat blijft
een woordloos ontberen na dit vaarwel.

‘Zo deed hij dat, vitaal, jongensachtig. ‘We moeten toch een beetje genieten’, zei hij.

(eerder gepubliceerd in Schrijven Magazine)  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten