woensdag 12 oktober 2011

Nina Werkman


De komma’s en punten van Nina Werkman

Je zet een komma aan het eind van een regel, bijvoorbeeld in het titelgedicht ‘Antidata’.
‘Alles behalve nog eens achterop bij de vader,
naar de tuin als het goed was, beide benen’
In beginsel gebruik ik leestekens zoals bij proza. Dat is met de jaren minder geworden, omdat de mode veranderd is. In het Duits is dat anders. Daarin wordt veel meer van leestekens gebruik gemaakt, met name van komma’s. Dat doen wij niet meer zo. Ik pas me aan de Nederlandse gewoonte aan. In poëzie let ik er dan ook nog op dat als er te veel komma’s staan aan het eind van een regel, ik ze weghaal: ik vind te veel komma’s lelijk.
Het is een visuele en esthetische kwestie.
Hmm, ja. Het is in elk geval esthetisch.
‘naar de tuin als het goed was’ is een tussenzinnetje: dat verklaart de komma’s.
Vroeger zetten we ook nog een komma achter ‘tuin’. Dat is veranderd in het Nederlands. Wij hebben veel minder komma’s nu. Voor ‘dat’ als betrekkelijk voornaamwoord gebruiken wij geen komma meer, voor het voegwoord ‘maar’ veel minder. Voor ‘waar’ in ‘beide benen / in tassen waar later de boontjes, de bessen.’ laat ik de komma ook weg. 

Heb je niet het idee dat aan het eind van een regel al een pauze valt en dus de komma overbodig is?
Zeker, dat is ook waarom ik zeg: als het me te gortig wordt, dan laat ik hem weg, hoewel ik het wel gek vind. Ja, die pauze is er, maar dat komt niet door het regeleinde. Dat komt door het verdere verloop van de zin en dat verloop vraagt nu formeel (m.i.) nog om een komma. Ik gebruik natuurlijk ook enjambementen die helemaal geen pauze hebben. Al met al vind ik wel dat ik hier op twee gedachten hink.

Het zou kunnen dat het aantal komma’s in de loop van de tijd nog minder wordt.
Ja, meer zullen het niet worden. Maar het is arbitrair.

Je hebt ‘de vader’ en ‘de moeder’. Dat schept afstand.
Ja, dat was ook de bedoeling.
‘De moeder ziek, mens-erger-je-niet gewoon
tussen doppinda’s en zondagse jurken door,
kreukend op de knieën om de eettafel.’

Achter ‘door’ staat weer een komma. Daar wil je misschien ook een extra pauze hebben.
Niet zozeer een extra pauze als wel duidelijkheid over de derde regel ten opzichte van de tweede. De derde regel is een bijzin; haal ik de komma weg, dan spelen we mens-erger-je-niet kreukend‘ en wordt ‘op de knieën om de eettafel’ m.i. minder spannend. Ik wil de jurken laten kreuken door het op de knieën zitten. 

In de derde strofe achter ‘laken’ komt een nieuw stuk van de zin. Dat wil je toch door een komma scheiden.
Ja, dat is zo’n komma die me eigenlijk niet erg bevalt, zo aan de uiterst rechtse kant ook nog. Die had misschien weg gekund. Misschien… Maar taalkundig dus niet.
‘niets stuk toch van alles gebroken. Dat’

Daar heb je een krachtig enjambement. De zin loopt door over de strofegrens.
Het lijkt of je de lezer dwingt om zich dat goed te realiseren. We ontkomen er niet aan over de betekenis te praten. Je hebt het eerst over de vader, achterop, beide benen / in tassen waar later de boontjes, de bessen.’ Daar heb je bewust een ellips, een weglating.
Dat doe ik vaker. Een beetje inhouden. Daar begint het al mee. ‘Alles behalve nog eens achterop’.
‘de bessen.’ Dat einde spreekt voor mij helemaal voor zich. De aanvulling ‘in komen’ staat er eigenlijk al. Je zou ook een streepje kunnen zetten. Je laat iets weg waar je toch aandacht voor vraagt. Misschien benadrukt het hier ook dat de verzwegen ik nog klein is. En op de terugweg, als de fietstassen vol waren, moest je je maar zien te redden. Dat was de eerste tegenvaller.
Ik vind het prettiger om iets weg te laten dan er te veel te laten staan. Dat is vanzelf zo gekomen. Als ik te veel hoor bij bepaalde dichters, denk ik: ja, zo is het wel genoeg. 

‘De moeder ziek, mens-erger-je-niet’
Doordat dat naast elkaar staat, wordt de moeder ook gekarakteriseerd.
Dat kan wel. Dat soort connotaties vind ik heel boeiend. Maar het is ook gewoon het spel dat in die tijd werd gespeeld. Als de moeder ziek is, mag het gewoon tussen de pindadoppen aan tafel, op de knieën, ook al kreuken de jurken daarvan. 

Er zijn meer kinderen, meisjes.
Twee meisjes zijn er, zusjes. En een broertje trouwens. 

‘op de knieën’: dubbele betekenis.
Je mag het er gerust in zien, maar ik heb het niet zo bedoeld. Het ging om de losse manier. Niet de keurige manier van zitten. Wat kan het schelen, dat.

De alliteratie van de k is een cadeautje.
Soms krijg je dat.

‘Warm was het en het plakte’
Dat is een beetje dubbel. Het kleeft je aan. Je kunt er niet los van blijven. Die vallende melkbeker is een drama.

‘niets stuk toch van alles gebroken’
Daar heb ik over nagedacht. Je kunt het omdraaien: ‘niets gebroken toch van alles stuk’. Ik vroeg me af: wat bekt het lekkerst, wat loopt het best?

Na het zware enjambement gaan we naar een andere tijd: ‘en nu’.
De ik is volwassen en er is sprake van een geliefde.
Ook dan slijt er iets: ‘veel eerder gedateerd // dan voorzien.’
Weer een zwaar enjambement.

Het was wat eerder anders dan je had verwacht. Met nu de fiets van de geliefde, tegenover die van de vader.

‘zonder jurk’, want bijvoorbeeld een spijkerbroek.
Wel ja, dat kan ook. Maar ik bedoelde eigenlijk ‘met weinig aan’.


Er staat ‘en alles’. Zonder kleding.
‘behalve dat het zo warm was als het moest zijn’
Het was niet zo warm als het moest zijn.
Dat heeft niks met de temperatuur te maken.

Je herhaalt de eerste regel ‘Alles behalve’, maar nu in enjambement.
Daar was al eens discussie over ‘Alles behalve’ of ‘Allesbehalve’. Ik vind het zo goed: alles… behalve.
Ik kan er zo een komma tussen denken!
Ik kreeg in het kader van het Prinsentuinfestival dit jaar een advies van Victor Vroomkoning. Bij mij stond er eerst: achterop de fiets van de vader’. Er stond ook ‘in de zomer naar de tuin als het goed was’. Ik ben Vroomkoning daar gevolgd in voorstellen om te schappen. Ook technisch verandert er dan van alles. De eerste strofe kreeg van vier, drie regels. De middelste hadden al drie en toen wilde ik ook de laatste strofe drie regels geven. Al met al leidde het er toe dat in de vijfde strofe dat enjambement viel en dat vond ik prima. Ook vanwege dat ‘zonder jurk ook en alles’. Dat is taal van vroeger. Het doet me denken aan een toneelstuk dat ik heb gespeeld, ‘Rolbrug’ van Bouke Oldenhof. Het is particulier, maar dat kan me niet zo veel schelen. Ik vind het wel leuk als ik er een geheimpje mee heb.

De titel?
Wij gebruiken ‘antedateren’ in de betekenis van een brief bewust vroeger dateren. Vandaag de dag wordt vaak ‘antidateren’ geschreven. Ik heb het opgezocht. Van Daale geeft naast ‘antedateren’ ook ‘antidateren’ omdat het helemaal ingeburgerd is geraakt.
Ik heb behoefte aan ‘antidateren’ in meerdere betekenissen: tegen-dateren, vanuit meer data kunnen leven. Het komt er op neer dat herinneringen en belevenissen door elkaar lopen. Dat is in dit gedicht het geval. In de hele bundel lopen de vader en de minnaars door elkaar.

Het krijgt een nagatieve betekenis.
Soms is dat zo. ‘Antedata’ was me te gekunsteld.
Het gaat niet alleen om vroeger dateren, ook om later dateren. Je kunt van vroeger naar later kijken en andersom.
Dit is het eerste gedicht van de bundel.
Ik had het woord ‘Antidata’ lang in gedachten als titel, maar ik had eerder, bij een andere uitgever (Mozaïek), een andere titel in mijn hoofd. Die gaat misschien nog wel gebruikt worden bij een - hoop ik - volgende bundel. Die eerste bundel was omvangrijker; bij de Windroos ging het om een dunner boekje. En intussen was ik bezig met de Groningse bundel ‘Wizzelbörg’. De uitgeefster van die bundel vond ‘Antidata’ als titel niet Gronings genoeg. Toen heb ik eerst een van de afdelingen ‘Antidata’ genoemd maar ook dat is niet gebleven. In de Groningse bundel ben ik niet begonnen met het gelijknamige gedicht maar met het gedicht over het meisje dat een steen draagt; het gedicht ‘Wizzelbörg’ staat daar achterin. 

Heb je in de loop van de tijd meer zicht op techniek gekregen?
Ik vond altijd al dat het gedicht goed in elkaar moest zitten, maar ik wist niet exact wat die techniek inhield. Dat ging gevoelsmatig. Op cursussen heb ik geleerd aandacht te besteden aan het enjambement. Ik kende de term niet.
Het gedicht ‘Kleine oorlog’ is een van mijn eerste gedichten. Daar is niet veel aan veranderd, sindsdien. Het is een gedicht uit 2000. Ik ben in 1999 pas serieus begonnen. Toen was mijn eerste schrijfcursus, bij Albertina Soepboer. Voor die tijd zijn er geen gedichten die officieel meedoen. Ik schreef al vanaf mijn twaalfde en dat werd wel in de schoolkrant geplaatst, maar dat was kinderwerk. 

Je bent tijdens cursussen gegroeid in techniek?
Dat vind ik.
Vroeger schreef ik op wat in mijn hoofd kwam. Zo’n eerste neerslag kwam in een dagboekje terecht. Daar deed ik dan verder niets meer mee. Nu kan ik het geluk hebben dat ik ’s morgens wakker word met een gedicht in mijn hoofd. En dat ik dat dan ook nog in krabbels opschrijf, met nog eens een regel erbij... Later zit ik achter de computer en dan wordt het gehergroepeerd en bepeuterd en bekeken en nog eens bekeken. Die rondes heb ik vroeger nooit gedaan. 

Hoe kreeg je de behoefte om kennis te vergaren op dit gebied? Om techniek te verbeteren?
Ik schreef toneelteksten of een lied op een bekende melodie. Dat moest wel perfect in elkaar zitten. Je moest het goed kunnen zingen. De klemtoon moest goed vallen en alles moest kloppen. In ’97-’98 heb ik bij Eiso Post een cursus korte verhalen gedaan. Dat vond ik wel aardig, maar proza boeide me niet zo. Toen kwam Bouke Oldenhof met een cursus toneelschrijven. Daar wilde ik mee doorgaan. Ik was actrice en wilde verder met toneelschrijven. In september ’99 ging die cursus niet door, bij gebrek aan belangstelling en toen dacht ik: dan gaan ik maar gedichten schrijven, precies zo, - op zijn Terschellingers - dan gaan ik… Nou, dat ging leuk. Ik won mijn eerste prijsje. Belangrijker: er was een snaar geraakt.

Wanneer is de dichter geboren? Die was er al.
Ja, maar ik had geen forum. Mijn allereerste gedicht las ik voor aan mijn moeder. Ik was twaalf. Ik zie de strijkplank nog staan in Den Helder. Mijn moeder moest er om lachen. Daar heeft ze nu nog spijt van. Ik heb lang niet meer iets voorgelezen. Ik schreef ook verhaaltjes en als mensen dat lazen geloofden ze niet dat het van mij was. 

 Je hebt een leraar gemist die het herkende.
Dat denk ik wel. Ik heb later leraren gezocht.
Assonantie en binnenrijm heb ik van andere dichters geleerd. Het laten spelen van meerdere betekenissen vond ik heel boeiend. Bij sommige gedichten zie ik het ontstaan. Het gebeurt en dan ga ik er aandacht aan besteden en er soms wat bijzoeken.
Van Roland Holst heb ik overgehouden dat je een regel niet steeds moet (of hoeft te) eindigen met een natuurlijke pauze. Bijvoorbeeld: ‘Het kraken van een hek in najaarslucht, grond’. 

Een mooi voorbeeld is in het gedicht over het meisje met de grote steen: het zware van de a en het lichte van de i. Er zit zelfs een neergaande en opgaande beweging in.
‘Zij die draagt
Zoals dat gaat: het lichten van de steen die het nog
dragen kan, het richten van de blik, de smalle rug,
dat het zich niet vertilt; het valt niet mee, het gaat’
Ik denk daar niet te veel over na; de klanken vallen op hun plaats. Soms loopt het niet lekker en dan ga ik dingen veranderen, woorden omgooien, zinnen anders vormgeven. Soms denk ik dat er één plek in het gedicht is waar het nog niet lekker zit en dan ga ik peuteren en dat beïnvloedt weer andere plekken, en als het daar dan weer in orde is, vind ik een volgende oneffenheid die me eerder nog helemaal niet was opgevallen… Zo gaat het.

==
Eerder verschenen in het blad Schrijven

Geen opmerkingen:

Een reactie posten